Gas versus Elektriciteit in Rotterdam
Ad Boesveld
Met het verlichten van de straten door speciale straatlantarens werd al in de 17e eeuw begonnen in de grotere Europese steden. Daarvoor werd verlichting binnenshuis gedaan met kaarsen of walmende olielampjes, zoals die al uit de oudheid bekend waren. En als je zo nodig naar buiten moest in de duisternis nam je een lantarentje mee.
Gas
In de duisternis was het buiten niet veilig. Ofschoon de stadspoorten bij het invallen van de duisternis gesloten werden waren er toch altijd binnensluipers met minder goede bedoelingen. Door op de belangrijkste kruispunten en bruggen vaste lantarens te plaatsen zou het in de steden een stuk veiliger worden, dachten veel stadsbestuurders. Maar hoe dat dan uitgevoerd moest worden bleef voorlopig nog een raadsel. Het gebruik van navulbare en afsluitbare olielampen bleek in de praktijk te duur. Het wachten was op een nieuw, goedkoper systeem. Juist in deze tijd kwam de gastechniek tot ontwikkeling. Vanuit een centrale bron werd de brandstof via een buizenstelsel naar de lantarens vervoerd alwaar de lantarenopsteker het licht in werking kon stellen. Ook dit systeem vergde een behoorlijke investering. Voor de centrale gasbron, nu meestal “gasfabriek” genoemd, waren er twee methoden:
1. |
Kolenvergassing. Door de steenkool tot boven de gloeitemperatuur te verhitten en later af te koelen met water ontstonden zo, als waardevolle bijproducten, cokes en watergas. Helaas was het geen erg schoon proces en huizen in de buurt waren vanwege de stank moeilijk verkoopbaar. Kolenvergassing werd vooral toegepast in landen met veel mijnbouw zoals Engeland. Meestal bleef deze productie in handen van de overheid. |
2. |
Olievergassing. Doel: Geschikte gasbrandstof te maken die onder hoge druk in gasflessen over de hele wereld vervoerd konden worden. Deze productie bleef in handen van de oliemaatschappijen. Een belangrijk voordeel is de mogelijkheid van de opslag in gashouders, waardoor de productie en aflevering van elkaar ontkoppeld worden. De productie kan dus overdag plaatsvinden met aflevering gedurende het gehele etmaal. |
Elektriciteit
Reeds in de oudheid was bekend dat wanneer barnsteen met een schapenwollen vacht werd opgepoetst dat de steen dan kleine stofdeeltjes ging aantrekken. De steen was geladen met statische elektriciteit. Pas in 1764 slaagde de Zweedse professor Johan Carl Wilcke erin om de statische lading over te brengen naar een andere geïsoleerde metalen plaat. In 1775 verbeterde het hij het instrument en populariseerde het onder de naam “Elektrofoor”. In 1786 kwam de Italiaanse anatoom Luigi Galvani erachter dat de spieren in de poten van een dode kikker gingen trillen als ze in contact kwamen met twee verschillende metalen. Galvani dacht hierdoor dat elektriciteit een biologisch verschijnsel was en werd opgewekt in de spieren. Volta dacht dat elektriciteit anorganisch was en dat de twee verschillende metalen voor stroom zorgen. Om dit te bewijzen bouwde Volta in 1800 een toestel samengesteld uit een aantal kommen gevuld met een zoutoplossing, die waren doorverbonden met koperen en zinken draden. Volta liet zien dat door een gesloten kring een stroom liep; hij had een apparaat gebouwd dat een ononderbroken elektrische stroom kon afgeven. Later maakte hij een eenvoudiger ontwerp dat uit plaatjes koper en zink bestond gescheiden door een schijf kurk, gedrenkt in een zoutoplossing. Deze kolom van metalen en karton werd de zuil van Volta genoemd en was de voorloper van de moderne batterij. De ontwikkeling van de distributie van elektriciteit lag enkele decennia na de invoering van gasnetten in de meeste steden. Zo ook in Rotterdam, waar belangrijke investeringen in het gasnet werden gedaan en de aflossing van de daarvoor aangegane leningen nog tientallen jaren zou duren. Niettemin werd Rotterdam de stad waar de eerste Nederlandse gloeilampenfabriek en een beperkt elektriciteitsnet functioneerde.
Ontwikkeling van de gloeilamp
De uitvinding van de gloeilamp wordt ten onrechte veelal toegeschreven aan Thomas Alva Edison. In werkelijkheid is hij door samenwerking van diverse ontwikkelaars en uitvinders tot stand gekomen. Wat Edison wel beter deed dan alle anderen was het met behulp van advocaten zijn patentrechten verdedigen voor de rechter, waarbij hij niet altijd fraaie procedures volgde. Humphry Davy experimenteerde al in 1801 met een gloeiende platina draad, die echter onmiddellijk verbrandde. De Duitser Heinrich Goebel maakte in 1854 de eerste gloeilamp met als gloeidraad een verkoolde bamboevezel in een vacuüm gezogen eau-de-cologne-fles. Deze lamp brandde 400 uur. Edison vroeg 25 jaar later octrooi aan op eenzelfde soort lamp. Goebel betwiste dat voor de rechter en kreeg in 1891 gelijk. Hij overleed echter in datzelfde jaar. De Engelsman Joseph Swan maakte in 1860 een gloeilamp en kreeg in Engeland een octrooi en wel 1 jaar voor Edison dat in Amerika verwierf. Ze sloten daarop een overeenkomst, waarbij Edison de Amerikaanse markt mocht bewerken en Swan de Engelse. In Rusland maakte de natuurkundige Lodygin in 1871 een gloeilamp, die door de marine-officier De Khotinsky verder werd ontwikkeld. Toen De Khotinski in 1878 naar de USA werd uitgezonden bracht hij een bezoek aan Edison, aan wie hij enige exemplaren van de lamp van Lodygin ter hand stelde.
Afschaffing octrooiwet
Zo rond 1880 waren er 18 verschillende ontwerpen van elektrische lampen, waarvoor in verschillende landen patenten werden ingediend, en waarover vervolgens juridische gevechten uitbraken. Zo niet in Nederland, waar in 1869 de octrooiwet van 1817 was afgeschaft omdat men van mening was dat octrooipolitiek monopolies creëerde die tegen het vrije-markt-principe ingingen. Het gebruik van “technische knevelarij” was niet goed voor de handel. Het gebruik van technische kennis van anderen zonder daarvoor te betalen werd als “struikroverij” gezien door octrooihouders, maar handelsargumenten gaven de doorslag. Vanaf 1882 ontstonden er dan ook allerlei gloeilampenfabrieken in Nederland, waarvan er uiteindelijk maar één de onderlinge concurrentie overleefde.
Krasnapolsky
De wintertuin van hotel Krasnapolsky in Amsterdam werd in 1882 als een van de eerste gebouwen door gloeilampen verlicht. De eerste installaties hadden een eigen dynamo en hadden ook nog geen koppeling met een openbaar electriciteitsnet. De eerste openbare elektriciteitscentrale werd in 1886 gebouwd in Kinderdijk en voorzag 295 gebouwen in Nieuw-Lekkerland en Alblasserdam van stroom.
De Khotinsky
De uitvinder en elektriciteit pionier Achilles De Khotinsky werd in 1850 geboren in Sint Petersburg en overleed in Amerika in 1933. In 1869 voltooide hij de officiersopleiding aan de Keizerlijke Marine Academie. Daarna studeerde hij werktuigbouwkunde en natuurwetenschappen aan de plaatselijke universiteit. Zijn inventieve aanleg bleek al spoedig en als vlagofficier bij de Baltische vloot werd hij belast met de ontwikkeling van elektrische ontstekingsmechanismen voor mijnen en torpedo’s. Tevens had hij het toezicht op de elektrische verlichting. In 1872 ontwierp en installeerde hij een zoeklicht, het eerste dat op een oorlogsschip werd aangebracht. Daarnaast vervaardigde hij in hetzelfde jaar een experimentele gloeilamp met respectievelijk een platina en een koolstof geleider, geplaatst in een luchtledige glasballon. Met onderzoekingen op het gebied van gloeilicht had De Khotinsky in 1871 een begin gemaakt, waarbij hij in aanraking kwam met simultane onderzoekers, zoals Konn, Kosloff en Bouliguine. Zij behoorden tot de kring rond de vooraanstaande natuurkundige Lodyguine, die omstreeks deze tijd het vraagstuk van elektrische verlichting door middel van gloeilicht opnieuw had opgevat, maar wiens lamp het experimentele stadium niet passeerde.
De Khotinski in Amerika
Tijdens de Turks-Russische oorlog van 1878 werd De Knotinsky naar Amerika gestuurd om toezicht te houden bij de bouw van drie kruisers voor de Russische marine. Terwijl hij buiten Rusland verbleef werd er in 1881 een -overigens mislukte – bomaanslag gepleegd op tsaar Alexander, waarbij gebruik werd gemaakt van een accu en elektrische bedrading om een mijn tot ontploffing te brengen. De verdenking viel op De Kothinsky, die immers al soortgelijke experimenten had gedaan. Ofschoon hij hartstochtelijk ontkende iets met de aanslag te maken te hebben keerde hij niet terug naar Rusland, maar vestigde in Frankrijk de “Elektriciteitsmaatschappij Systeem De Kothinsky” die zich bezig zou houden met ontwerp en productie van gloeilampen en accu’s.
Rotterdam Noordereiland
In juni 1883 vond er in Londen een ontmoeting plaats tussen Henry la Grange, agent voor buitenlandse handelshuizen in Rotterdam en De Khotinsky. Dit leidde tot een contact met de koffiehandelaar Wilhelm Schroeder, de voorzitter van de Kamer van Koophandel in Rotterdam. Deze wist voldoende financiële steun te organiseren om De Khotinsky uit te nodigen om zijn bedrijf in Rotterdam te vestigen. Een beschikbaar leegstaand bedrijfsgebouw op het Noordereiland aan de zuidzijde van de Maas werd de plaats voor de nieuwe fabriek van accu’s en gloeilampen die in 1883 van start ging en daarmee de eerste in Nederland gevestigde gloeilampenfabriek werd. Tegenwerking van de Rotterdamse overheid Het systeem van De Khothinski behelsde elektrische lampen, die werden gevoed door een accu, die zelf periodiek weer werd opgeladen in de fabriek. Tegen het vallen van de avond werden opgeladen accu’s naar de klanten (pakhuizen en hotels) op de noordoever van de Nieuwe Maas gebracht. Bij slecht weer klotste het accuzuur in de open bakken zodanig dat deze na enige tijd mankementen begonnen te vertonen. De Khotinsky vroeg de gemeente vergunning om een kabel aan te leggen door de Nieuwe Maas. Op advies van de directeur G.J. de Jongh van het gemeentelijk gasbedrijf (bijnaam, brutale Gerrit) werd dit afgewezen. Ook het verzoek van De Kothinsky om in een wijk van de stad elektrische straatverlichting te mogen aanleggen voerde tot een concessie voor een klein gebied rondom de toenmalige straat, De Boompjes, waar al een vestiging van zijn bedrijf was. Een en ander had tot gevolg dat De Khotinsky na acht jaar teleurgesteld ons land weer verliet, ofschoon zijn bedrijf nog een aantal jaren werd voortgezet.
Plaquettes
Ter gelegenheid van het jaarlijkse congres van de International Electrotechnical Commision, dat in 1992 werd gehouden in Rotterdam, heeft het Nederlands Elektrotechnisch Comité een plaquette bevestigd aan het gebouw waar De Khotinsky zijn bedrijf had. Toen dat gebouw enige jaren later ten behoeve van woningbouw werd afgebroken is de oorspronkelijke plaquette verloren gegaan. Ter vervanging heeft het GEB een andere plaquette laten vervaardigen met een heel andere tekst, waarover voor zover mij bekend nooit overleg met het Nederlands Elektrotechnisch Comité is geweest.
.
Bovenstaande tekst is vrijwel identiek aan de tekst in het clubbericht van 24 januari 2023.
Tjeert ten Wolde, 2024-05-14